Artikel geschreven voor een herinneringsboek:
Als ik door de filegevoeligheid langzaam over de A12 rijd en ter hoogte van Waarder ben, zie ik zo’n klein puntje boven het dorp uit steken: de Gereformeerde Dorpskerk.
Ik heb goede herinneringen aan dit gebouw. Een aantal ‘scharniermomenten‘ in mijn leven vonden hier plaats. Ik ben er gedoopt, getrouwd, m’n ouders werden vanuit dit gebouw begraven. Ik heb hier honderden preken aangehoord, tientallen catechisatiegesprekken gevoerd en duizenden liederen gezongen. Ik mocht hier om te oefenen het orgel bespelen. En ben clubleider en CJV voorzitter geweest. Ook mocht ik me nog eens verantwoorden bij de kerkenraad omdat we als jongeren een protestactie gestart waren tegen Zuidafrikaanse sinaasappels. En de plaatselijke groenteboer was daar niet zo blij mee. Een andere keer mocht ik in de kerkenraad uitleggen waarom we de jaarvergadering van de CJV niet met gebed begonnen waren. Het leek mij niet zo gepast omdat we een nogal woest toneelstuk gingen uitvoeren. Het leverde toch een goed gesprek op. Ik kon wel een potje breken bij de kerkenraad, want bij een van de CJV feesten achter de kerk hadden we ontdekt dat er een kraantje was gaan lekken, waardoor we de kerk gered hebben van een grote overstroming. Dat het feest weer eens veel te laat eindigde was toen niet zo belangrijk meer.

Na afloop goot vader als dienstdoend diaken de overgebleven wijn met een speciaal aangeschaft trechtertje weer terug in de flessen. En nam ik het overgebleven brood mee voor onze kippen. Het mysterieuze was dan weer alledaags geworden.
Een hoogtepunt in mijn kerkelijke belevenissen was, als er een vogel in de kerk zat. Die bleef je de hele dienst angstvallig volgen, want duivenpoep op je Zondagse pak, dat gunde je niemand. Toen een gastpredikant paniekerig z’n bril zocht, voelde je de spanning stijgen in de kerk. Gelukkig durfde er iemand te roepen ‘dominee, hij zit op uw voorhoofd’. Als kind was ik zwaar onder de indruk dat iemand dat zomaar durfde te roepen en dat God dat toeliet in zijn huis.
Bij een van de grote verbouwingen heb ik als vrijwilliger nog geholpen met de sloop van de preekstoel. Ook hebben we toen de bank- met- brandvlek weggehaald waar een van de vroegere kosters z’n sigaar langzaam op liet uitgaan. Als kind dacht ik dat het een soort brandoffer was, dat rookslingertje voor in de kerk.
Waar veel van mijn leeftijdgenoten afstand hebben genomen van de kerk en daar met allerlei vormen van negativiteit op terugkijken heb ik dat beslist niet. Kerkgang hoorde bij mijn leven en gaf structuur aan de zondag. En ja, er was verder niets te beleven in het dorp, dus naar de kerk gaan was voor mij een welkome tijdsbesteding.
In mijn visie is de mens een religieus wezen en zal er altijd behoefte blijven aan spirituele plekken van samenkomst als kerken, kloosters, tempels en moskeeën. Moge de Gereformeerde kerk van Waarder nog lang een bewijs blijven van deze stelling.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten