dinsdag 11 januari 2011

PsalmenAvond

artikel geschreven voor ons kerkblad:Ik had er al wat naar uitgekeken. Wat zal kerkmusicus Arie Eikelboom ons dit keer te zeggen hebben? Sinds zijn lezing vorig jaar over de ‘retorica’ in de muziek van Bach, luister ik anders naar een cantate of een oratorium.
In de lezing van 10 januari nam Arie ons mee in een zoektocht naar de Psalmen door de eeuwen heen. Het werd een doe–avond waarin veel te luisteren en te lachen viel, maar waarin we ook het zingen van de psalmen van Datheen oefenden, op erg lange noten. We zongen de eerste Franse psalmberijming uit de tijd van Calvijn en beoefenden de interpretatieverschillen vanuit de tijd van het Psalmenoproer, eind 18e eeuw. Wandelaars door de Jan de Bakkerstraat zullen vast gedacht hebben ’wat is daar aan de hand in de Lutherse kerk?’.
De spreker legde uit hoe het zingen van Psalmen ontstaan is. In de middeleeuwse Katholieke kerk was de kerkganger vooral toeschouwer. De kerkhervormers Luther en Calvijn zochten naar vormen in de liturgie waarin de gemeenteleden zelf actief konden zijn, de kerkdienst moest een actieve daad van belijden worden. Luther voerde het samen zingen van liederen in, die hij zelf schreef in het Duits. Calvijn in Genève en Straatsburg voerde ook de volkstaal in, in de kerk en nam van de Lutheranen over om de kerkgangers te laten zingen. Hij liet de psalmen berijmen in het Frans en gebruikte daar Duitse melodieën bij. De liederen werden voor de dienst geoefend met een kinderkoor. Want veel kerkgangers konden niet lezen en boekjes waren erg duur. Voor Calvijn waren de psalmen publieke gebeden, hij liet geen meerstemmigheid toe, dat leidde de aandacht maar af, en het orgel mocht ook niet gebruikt worden. Luther voegde nieuw-testamentische elementen toe aan de psalmen en zag de liederen meer als een getuigenis.
In Nederland vertaalde Petrus Datheen alle psalmen in de volkstaal. Hier en daar worden ze nog steeds volgens Datheen gezongen. In Nederland ontstond de voorzanger, die de psalm in lettergrepen voorzong. Dat was de basis van het op hele noten zingen. In de 17e eeuw werd het zingen zwaarder, harder en langzamer. We hebben dit ook geoefend tijdens de lezing en kwamen tot de ontdekking dat het heel bijzonder klinkt met zo’n 8 tellen per lettergreep. Je krijgt er een goede ademhalingsconditie van.
De voorzanger werd meer en meer vervangen door de orgels, die de Beeldenstorm vaak overleefd hadden. Zo ontstond ook de Nederlandse orgeltraditie, waarvan we mooie voorbeelden hoorden, gespeeld door organist Jeroen de Haan.
In de 18e eeuw werden psalmen steeds meer gebruikt als getuigenissen, werden persoonlijke gevoelens meegenomen in de nieuwere berijmingen. En ook vonden aanpassingen plaats in de uitvoering, met als gevolg het zogenaamde psalmenoproer en de voor ons nu bijna onvoorstelbare discussie over de ‘korte- of de lange zangtrant’… en dat ging er niet zachtzinnig aan toe. Maarten ’t Hart schreef er een mooi boek over.
Psalmen zijn ook nu nog een zeer belangrijk onderdeel in de liturgie. In de kloosters waar ik regelmatig kom vormen ze de Rode Draad van de daginvulling want daar komen ze elke 2 weken alle 150 aan bod in de gebedsdiensten. En in de protestantse kerk worden ze natuurlijk nog volop gezongen, op allerlei manieren, vanuit vele tradities.
Arie Eikelboom ziet de psalmen vooral als gebeden. “En je kunt ze mooi zingen in een ritme alsof je door het park loopt” .
Dat hebben we dan ook als afsluiting van deze zeer boeiende avond gedaan met psalm 87.

Jan Uittenbroek.

Geen opmerkingen: