Gij zijt mij overal nabij,
In ieder ding : gij ziet naar mij,
Of ik u aanzie en herken,
En, een met u, gelukkig ben.
Wel blijf ik dikwijls blind voor u
En reis ik ver van hier en nu,
Of ergens ’t veilig eiland is
Waar ’k troost of slaap vind voor gemis.
Maar soms ben ’k onverwacht weer thuis.
Gij roept mij zachtjes. In ’t geruis
Van wind en blaren langs het raam
Hoor ik de fluistering van mijn naam,
Of in de glinstering van ’t licht
Zie ik uw wachtend aangezicht.
Als ik dan schuchter tot u kom,
Wordt het zo wonderstil rondom,
Zo vreemd en wonderstil in mij,
Dan is er enkel ik en gij,
Neen, gij alleen en wat gij zijt :
Mijn eind van menigvuldigheid,
Mijn oorsprong waar ik ongedeerd
In liefde toe ben weergekeerd...
Maar dan, ontwaakt tot de oude droom,
Hoor ik de wind weer in de boom,
En zie de kleine dingen aan,
Die stil en ernstig voor mij staan,
Verzonken in hun eigen rust.
Zo, van ons diep verband bewust,
Heb ik hen lief en hoor tot hen,
Met wie ’k in u gelukkig ben,
En tot die nieuwe zin gewijd
Wordt al wat is nu werkelijkheid.
---------------
Gelezen en toegelicht door Pater Jan van het Kruis,
Karmelietenklooster Brugge, november 2010
Geen opmerkingen:
Een reactie posten